Pinksterdag. Op de binnenplaats ligt een dikkig grijs bergje
uitgestort. Links en rechts boren veren zich in het gras en het mos dat de
buurman de dag ervoor tussen de tegels vandaan heeft gewied. Vanaf haar balkon volgt
Frieda de bladeren die de wind van de esdoorn blaast, die samen met de regen
neervallen op wat een donkere dode duif blijkt te zijn. ‘Oh pinksterduif’
fluistert Frieda.
Kerstmis heeft een rendier, een ezel en een os. Pasen heeft een
haas die eieren brengt. Maar over de pinksterduif hoor je nooit iemand. Terwijl
Pinksteren toch het christelijke feest bij uitstek is met een dier in de
hoofdrol. Onze kerken en musea hangen vol met afbeeldingen van de heilige Geest
die in de verschijning van een duif wordt uitgestort over de mensen.
Laat ook Pinksteren een dierenfeest zijn. Tijd voor een ‘oh pinksterduif, oh pinksterduif’. Maar dan
wel op fluistertoon. Want hoe luid de dieren met Pasen en Kerstmis ook bezongen
worden, ze belanden net zo hard op de dis. Tegenover de adoratie van het
rendier staat het leed van de miljoenen kalkoenen die we eind december
verorberen. En tegenover alle lieve paashaasplaatjes staan de manden vol met
eieren, die miljoenen kippen in barre omstandigheden leggen.
Zoals Frieda zegt: liever één verongelukte pinksterduif op de binnenplaats, dan tien gebraden houtduiven met olijfjes en rozemarijn op het bord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten